Het orgel van Oosthuizen, een reconstructie

In Nederland worden de vele historische orgels met veel toewijding gerestaureerd en onderhouden. Het betreft daarbij vaak niet eens grote of bekende instrumenten, maar ook kleinere instrumenten op afgelegen plaatsen. Een bezoek aan het orgel van Oosthuizen laat echter iets totaal anders zien. Hoewel het een klein orgel is op een afgelegen plaats, behoort het tot de bekendste orgels van Nederland. Het bijzondere van dit instrument is, dat het sinds de bouw in de late Middeleeuwen weinig veranderd is. Het behoort met zijn leeftijd van 500 jaar tot de oudste orgels ter wereld. Maar staande in de kerk is het moeilijk om een indruk van het instrument te krijgen: het orgel bevindt zich ergens tussen een hoge en gesloten balustrade en drie enorme torenbekroningen, waarbij de opening in het midden van die balustrade ook nog eens met gaas is afgesloten. En eenmaal boven gekomen  blijkt de kas van het orgel niet in een optimale staat te verkeren. Het speelbare deel, zoals pijpwerk, windladen en tractuur wordt onderhouden, maar de kas niet en dat is zichtbaar. (zie afb.) Omdat de kas een aantal duidelijke stijlkenmerken heeft, besloot ik de door mij gemaakte foto’s zo te bewerken, dat de vorm van de oorspronkelijke kas beter zichtbaar zou zijn; bijvoorbeeld door een aantal latere toevoegingen weg te halen. Dit artikel doet verslag van een paar jaar historisch onderzoek en een poging om een oud instrument weer een gezicht te geven.

de kas anno 2019

Drie opvallende elementen aan de kas zijn later toegevoegd: torenbekroning, balustrade en een deel van het snijwerk. De torenbekroning in Renaissancestijl met rondbogen, timpanen, obelisken en bolornamenten is waarschijnlijk rond 1680 toegevoegd. De hoogte ervan mist elke relatie met de kas zelf. De balustrade is uit 1870 en bestaat uit een vlakke plaat hout, beschilderd in trompe d’oeill-techniek. Het snijwerk op en beneden de torens is zeker niet origineel. Daarvoor zijn een aantal redenen: De stijl van het snijwerk is barok en niet gotisch. Het is boven aan de torens bevestigd op ruwhouten latten, wat overeenkomt met de tamelijk grove wijze waarop de verbouwing in 1680 is gedaan. De zichtlijn van labia en kasstijlen wordt niet goed voortgezet in het snijwerk. Bovendien is het snijwerk boven te klein en laat het ruimte open; dit wordt gecamoufleerd, doordat de pijpen later verlengd zijn. Gezien de grote zorg voor detail en verhoudingen bij de kas zelf, kan dit niet origineel zijn. Daar komt nog bij, dat de halfronde afsluitende lijsten aan de bovenkant van de tussenvelden een aantal geketende ringen als decoratie hebben. Deze ringen zijn zijn zodanig verbonden met de lijst, dat ze wel origineel moeten zijn. Dat de ontwerper van de kas dit stilistisch gecombineerd zou hebben met het naastliggende snijwerk aan de torens is ondenkbaar. Bovendien staan boven op de lijst een drietal hogels, typisch gotische ornamenten, wat betekent dat deze halfronde lijsten deel uitmaakten van de oorspronkelijke kas. Het waren overigens aan beide zijden VIER hogels, maar de hogels die vlak naast de middentoren zaten zijn afgebroken. De kas zelf is een zuiver gotische, vlakke kas in een zeer kostbare uitvoering: getordeerde zuilen, drie panelen met wingerd-snijwerk en wapenschilden en complexe profiellijsten. De schrijnwerker laat zelfs op enkele plaatsen de ranken van de wingerd buiten de lijst “groeien”. (zie afbeelding links) Het motief om deze drie panelen te vullen met opengewerkte ranken zou kunnen zijn, dat zonder een afsluitend paneel aan de achterkant het open rankenwerk gebruikt werd om licht en lucht te verschaffen aan de balgtreder, die met zijn balg binnen de orgelkas stond. De panelen zouden dan dichtgemaakt zijn toen de balgen buiten de kas konden staan en het orgel geen balustradeorgel meer was, mogelijk in 1680. Boven op elke toren staan nog steeds de originele gotische pinakels, vier per toren. En ook de horizontale lijsten met opengewerkte visblaas-motieven boven op de torens zijn origineel.   Een goedkopere en meer gebruikelijke oplossing om decoratie op een kas aan te brengen was om versieringen op de kas te laten schilderen, zoals in Scheemda gebeurde. Maar in Oosthuizen zijn alle decoraties op de meest kostbare manier aangebracht. Zo is op de zuilen de tordering (draaiing) met de hand gesneden en niet op een draaibank aangebracht. Dat blijkt daaruit, dat de schuine draaiing op sommige plaatsen overgaat in verticale cannelures en soms weer terug naar draaiingen. (zie afb.) Bovendien is de tordering op de beide buitenste stijlen slechts aangebracht op een kwart van de stijl, wat uitsluit dat bij de vervaardiging eeen draaibank gebruikt is. De redenen  van deze vormgeving is, dat de scharnieren van de luiken aan de buitenkant van deze stijlen aangebracht moesten worden. De luiken bestonden in deze periode meestal uit eiken planken, zodat de huidige luiken niet origineel kunnen zijn. andere gothische orgels Toen het orgel op de foto eenmaal ontdaan was van de toevoegingen en voorzien van een gotische spits, die mooi paste tussen de originele pinakels, was de overeenkomst met het Utrechtse Nicolai- orgel van Pieter Gerritsz opvallend. Om de overeenkomsten duidelijker te maken werd het Nicolai- orgel ontdaan van enige veranderingen: met de computer werd het rugpositief weggehaald en werd de middentoren weer vlak en niet spits. Op de prachtige foto’s van Elly Kooiman, - zie www.ellykooiman.com/orgel/kerk middelburg koorkerk.htm [foto hoofdwerk] -, is ook de verhoging van de toren door het doorzagen van de kasstijlen aan weerzijden van de middentoren duidelijk te zien, mede dankzij het verwijderen van de oorspronkelijke polychromering door het Rijksmuseum in Amsterdam. Dus is ook de middentoren verlaagd en tegelijk ook de bovenlijsten van de aansluitende tussenvelden. Twee luiken zijn toegevoegd. Het resultaat is een soort familieportret: de overeenkomsten tussen Oosthuizen en het Nicolai-orgel zijn duidelijk. En daarmee groeit de waarschijnlijkheid, dat de Utrechtse Gerrit Pieterszoon Stam de bouwer van het Oosthuizer orgel is. over de kleur Er bleven twee vragen over bij de reconstructie: Wat was de kleur van de kas en waar heeft dit voormalige balustrade-orgel gestaan? Binnen de kas vond ik bij toeval een klompje verf: oud, grijsblauw en met veel craquelé; het laatste een kenmerk van olieverf. Daarna ontdekte ik een hele lijst met afgebladderde grijsblauwe verf. Het internet leverde de volgende informatie: begin 16e eeuw was de olieverftechniek nog relatief nieuw en daardoor was er slechts een beperkt aantal kleuren beschikbaar. Zowel rood met de associatie naar bloed, martelaren en oorlog, als geel, - voor haat en verraad-, konden niet gebruikt worden op een kerkmeubel. Maar de kleur blauw wel. Blauw was de kleur van de hemel, van het (doop-) water, van Maria en tenslotte ook van de adel met blauw bloed. Het was de kleur met de hoogste status en het pigment ervoor was kostbaar. Er waren twee soorten blauw pigment: Azuriet voor azuurblauw en Lapis Lazuli voor ultramarijn. Beide kleuren waren duur, maar Lapis Lazuli was tienmaal duurder dan Azuriet en kostte in gewicht meer dan goud. In de praktijk werd dus Azuriet gebruikt. Met dat oog bezien bleek het orgel in Scheemda (1526) opeens ook azuurblauw te zijn met vergulde profiellijsten. En de gedetailleerde foto’s van het Nicolai-orgel laten zien dat ook dit orgel azuurblauw was. Omdat bij het laatste orgel in de witte grondverf kalk gebruikt is, is de blauwe olieverf opgenomen in de kalk en daardoor diep in de houtnerven doorgedrongen. Omdat Azuriet ook een goede ondergrond is om goud op aan te brengen wordt het ook op het snijwerk aangetroffen. Het mooiste voorbeeld van deze azuurblauw-met-goud combinatie is mogelijk het orgel in Lodi in Italië (1501), waar zelfs de pijpen azuurblauw zijn (zie: Lodi - Tempio civico della beata Vergine inco- ronata) reconstructie nummer twee Om kleur aan te kunnen brengen is de kas opgemeten en getekend; het bewerken van de foto hiervoor was ondoenlijk. De tekening is ingekleurd met azuurblauw en de profielen zijn goudgerand zoals Scheemda. De luiken uit één stuk zijn aan de binnenkant voorzien van schilderingen uit de Vlaamse school met rechts de Heilige Familie van Schongauer en links de Johannes van Memling, beide schilderijen eind 15e eeuw. De keuze voor Vlaamse schilders is gezien het feit, dat de opdrachtgeefster in Brabant woonde met veel relaties in Brussel en Bergen op Zoom niet vreemd. De gesloten luiken zijn azuurblauw met een gouden rand. De drie wapenschilden zijn in de reconstructie voorzien van de meest voor de hand liggende wapens: het middelste en belangrijkste wapen is het familiewapen van jonkvrouw Maria van Zevenbergen (1460-1529), de toenmalige Vrouwe van Oosthuizen. Zij bestuurde Oosthuizen gedurende 54 jaar en betaalde persoonlijk voor de nieuwe kerk, klok en orgel. Rechts het wapen van Heemskerk, de klimmende zilveren leeuw op een azuurblauw veld, het familiewapen van haar grootmoeder, Meyn van Heemskerk, van wie Maria Oosthuizen erfde. Het geslacht Heemskerk heeft Oosthuizen vanaf 1280 bestuurd. Links staat op de afbeelding het wapen van Cornelis (I) van Bergen, de echtgenoot van Maria, die in 1509 overleden was en met wie zij samen hun vele bezittingen beheerde. Het bevat ook het schild van de hertogen van Brabant, een gouden leeuw op een zwart veld. Cornelis was een ridder van het Gulden Vlies,  maarschalk en samen met zijn broer raadsheer aan het hof in Brussel. Hij stierf in 1509 voordat de kerk voltooid was. Zijn familie was verwant met de hertogen van Brabant en dus ook met Karel V. In vergelijking met de wapens op het koororgel in Alkmaar, zijn de wapenschilden, opgehangen aan de ranken, bescheiden uitgevoerd. Van de 53 frontpijpen zijn er twaalf vergulde en gebosseleerde pijpen; van vier andere pijpen is alleen de voet bewerkt. Ook vergulding en bosselering zijn een aanwijzing, dat geld bij de bouw van het Oosthuizer orgel geen rol speelde. de oorspronkelijke plaats Pieter Backer verplaatste het orgel rond 1680 naar de westzijde om het orgel geschikt te maken om leiding te geven aan de gemeentezang. Maar oorspronkelijk had het orgel in Oosthuizen geen liturgische functie. Mogelijk heeft het orgel incidenteel gespeeld bij de intrede van de geestelijken en bij het verlaten van de kerk, maar meer ook niet. Als er al vóór 1572 zang geweest is in Oosthuizen, dan was dat Gregoriaans, eenstemmig en zonder orgel. Het orgel zal vooral buiten de liturgie bespeeld zijn door organisten uit Hoorn of Alkmaar. Een plaats in het koor van de kerk is dus niet voor de hand liggend en gezien de bescheiden afmetingen van het koor, zou het orgel optisch en qua geluidssterkte veel te overheersend geweest zijn. Het orgel stond vrijwel zeker aan de noordzijde van de kerk en wel aan de oostelijke muur van het transept (zie afb.), dezelfde plaats waar ook in de Dom van Utrecht het grote orgel stond. Het orgel was hier goed zichtbaar vanuit het schip zonder te domineren en de klank kon zich goed verspreiden. Opvallend is dat erop deze plek in de kerk geen raam in de muur zit en mogelijk ook nooit gezeten heeft; aan de andere zijde van het transept, de zuidzijde, zit op dezelfde plaats wel een raam.  Het Stam-orgel past met open luiken precies tussen de op de muur aanwezige pilasters. In de reconstructie is het orgel op deze plaats afgebeeld (zie afb.). Daarbij zijn twee pilaren onder het orgel geplaatst zoals in Scheemda. Het orgel was via een spiltrap bereikbaar, zoals ook in de Sint Cyriacuskerk (de Grote)  kerk in Hoorn het geval was, waar Gerrit Stam in 1497 een nieuw orgel bouwde. over de afbeelding Het bestaande snijwerk boven werd in de reconstructie vervangen door gotisch snijwerk, zoals dat ook bij het Nicolai-orgel en het Haarlemse Bavo-orgel wordt aangetroffen en in Duitsland bij het kleine orgel van de Lübeckse Jakobikirche. De opengewerkte sierlijst boven op de torens is ook aangebracht aan de onderkant, zoals ook het geval is in de St.Valentinus in Kiedrich. Tenslotte is het houten lijstje van onduidelijke stijl en factuur, dat de twee rijen pijpen in de tussenvelden van elkaar scheidt, vervangen door een simpele blauwe lijst, zoals in Scheemda het geval is. Deze invullingen in de reconstructie zijn noodzakelijk en verdedigbaar, maar toch een keuze en dus vervangbaar door andere keuzes. De reconstructie van het Oosthuizer orgel is gelijk opgegaan met een historisch onderzoek naar zowel de heerlijkheid Oosthuizen als de familie’s Heemskerk en Zevenbergen en hun nakomelingen tot 1612. Verslag daarvan moet op een andere plaats gebeuren, maar de conclusie is duidelijk: Het orgel van Oosthuizen werd gebouwd tijdens de bouw van de kerk tussen 1504 en 1518 door Gerrit Pieterszoon Stam, vaste orgelbouwer van de Sint Maartens-kathedraal in Utrecht. Deze orgelbouwer werkte in 1495-1496 aan het orgel van de Sint Jan in Den Bosch onder toezicht van de O.L.Vrouwebroederschap. Maria van Zevenbergen woonde toen in Den Bosch en was samen met Cornelis (I) lid van deze machtige broederschap en zonder twijfel ook bestuurslid en financier.  Het contact met de Broederschap en de bekendheid van zijn orgel in Hoorn kan Gerrit deze kleine opdracht bezorgd hebben. Maria van Zevenbergen heeft de hele organisatie en financiering van de kerk in Oosthuizen in eigen hand gehouden. Dat was niet vreemd gezien het feit, dat zij dagelijks het beheer voerde over vijf heerlijkheden; naast Oosthuizen waren dat Nieuwkoop, Terschelling, Noordeloos en Zevenbergen, welke plaatsen ook  allemaal kerken bezaten. Dit naast het beheren van de grote stadsvilla in Den Bosch, het kasteel van Zevenbergen, het kasteel van Heeswijk-Dinther, het slot van Heemskerk en het kasteeltje in Noordeloos. Overigens bezat Cornelis (I) zelf ook een aantal heerlijkheden en kastelen. Het beheer van dit alles via baljuwen en rentmeesters, met behulp van bouwmeesters, advocaten, procureurs, notarissen en een eigen staf met secretaris, schrijvers en bodes vereiste ook een eigen archief. Dat archief lag uiteindelijk op het kasteel in Zevenbergen, waar Maria na de dood van Cornelis (I) in 1509 woonde, evenals later haar zoon Cornelis (II), de prins-bisschop van Luik,  na diens abdicatie. Mogelijk is bij de inname en inbrandstichting van het kasteel door de Geuzen in 1573 al een deel van het archief vernietigd. Het archief of wat er van over was, is na de verkoop van het kasteel verhuisd naar Brussel, waar in de 17e eeuw opnieuw een deel van het archief  verwoest is bij het beruchte bombardement van de stad in augustus 1695 door de troepen van Lodewijk XIV, waarbij de complete binnenstad verwoest werd.   Het is dus mogelijk, dat er geen documenten meer bestaan aangaande de bouw van het orgel van Oosthuizen. Rob van Haarlem artikel versie 01                                                                                                                                                            page top
robvanhaarlem.com
Oosthuizen - Grote kerk - orgel in 2018 Oosthuizen orgel - schild-tekst: J.Oostwoud_12 j[aar] Oosthuizen - Grote kerk - orgel snijwerk Oosthuizen - Grote kerk - orgel 1518 reconstructie Oosthuizen - Grote kerk - orgel reconstructie in kleur Oosthuizen - Grote kerk - orgel reconstructie - luiken dicht oosthuizen - Grote kerk - plaats van het orgel in 1518 oosthuizen - orgel - kas profiel Oosthuizen - Grote kerk - plattegrond met orgel in 1518